Integratie door participatie?! Een onderzoek naar de recreatieve participatie en de integratieproblematiek van niet-westerse allochtonen in Veldhuizen A te Ede

Keywords
Loading...
Thumbnail Image
Issue Date
2009-08-24
Language
nl
Journal Title
Journal ISSN
Volume Title
Publisher
Abstract
In het midden van de jaren vijftig kwamen uit allerlei Europese wervingslanden mannen naar Nederland om hier te werken. Dit omdat er toentertijd een grote behoefte was aan arbeidskrachten. Na een aantal jaren werkzaam te zijn geweest in Nederland, was er de mogelijkheid tot gezinshereniging en kwam ook de rest van het gezin over. Hierdoor nam het aantal allochtonen – dus ook het aandeel niet-westerse allochtonen - sterk toe en tot de dag van vandaag is deze groei nog steeds niet gestopt. Een groot gedeelte van de niet-westerse allochtonen die in Nederland woont, behoort tot de groep met een lage sociaal-economische status. Dit betekend dat veel mensen van deze groep een lage opleiding hebben genoten, er vaak een grote werkloosheid heerst en dat ze weinig geld te besteden hebben. Deze ontwikkeling geldt eveneens voor Veldhuizen A te Ede. Door de goedkope woningen in de wijk worden bepaalde bevolkingsgroepen aangetrokken, wat de vorming van eigen gemeenschappen bevordert. Feit is dat in een land, waar de culturele verschillen met het land van herkomst groot zijn mensen veel waarde hechten aan die gemeenschappen. Het is een plek waar men veiligheid en geborgenheid vindt. Opgemerkt dient te worden dat door deze ontwikkeling de integratie met de Nederlandse samenleving niet optimaal verloopt. Men gaat veel om met mensen met dezelfde culturele achtergrond en heeft weinig contact met autochtone buurtbewoners. Bovendien zorgt deze concentratievorming ervoor dat veel wijken in een neerwaartse spiraal terecht komen, wat de leefomgeving niet ten goede komt. Het zorgt voor elkaar versterkende problemen in de sfeer van werkloosheid, verkrotting en slechte scholing (Pacione, 2005). Het zijn de achtergronden, de lage sociaal-economische positie, de vaak ongunstige woonsituatie en de culturele identiteit van de niet-westerse allochtonen die in sterke mate bepalen hoe ze zich in een vreemd land mogen en kunnen gedragen. Er is bij het integratieproces sprake van tweerichtingsverkeer: wederzijdse aanpassing (Spruyt, 2001). Niet alleen de migrant moet zich aanpassen aan de nieuwe samenleving, maar de samenleving moet zich ook aanpassen aan de nieuwe leden. Het is tijd om te aanvaarden dat Nederland meerdere culturen kent. Nederland moet verschillen en tegenstellingen niet afwijzen, maar juist leren om ermee om te gaan. ‘Wat bindt de samenleving’? is dan ook een zeer interessante vraag. Een gemeenschappelijke taal en identiteit kunnen de samenleving overkoepelen en binden. Geschiedenis en tradities, gedeeld geloof, waarden en vooroordelen kunnen haar versterken. De identiteit, het beeld dat we van onszelf hebben – een abstractie van de gemiddelde Nederlander – beïnvloedt ons handelen. Wie hier in Nederland komt wonen zal zich moeten invoegen en inleven, al betekent dat niet dat hij zijn identiteit moet inleveren. Maatschappelijke binding is echter voor alles een kwestie van gevoel: de erkenning dat we elkaar nodig hebben, respect hebben voor verschillen en bereid zijn om te doen of te laten wat nodig is om samen te leven. Dit komt echter niet vanzelf, dat behoeft voortdurend oefening en onderhoud. Het gaat er niet om hoe we in de wetgeving met verschillen omgaan, maar hoe een ieder van ons in het dagelijks leven met verschillen omgaat. Er worden verschillende acties ondernomen om de allochtonen en autochtonen meer met elkaar in contact te laten komen. Zo organiseren diverse buurt- en sportcentra activiteiten voor zowel de allochtone als autochtone bevolkingsgroepen. Feit is dat de participatie met name van de allochtone bevolking aan recreatieve voorzieningen zeer gering is. Een mogelijke verklaring kan gelegen zijn in het feit dat iedereen eigen wensen en behoeften heeft. Met dien verstande dat wellicht het aanbod niet geheel aansluit op de wensen en behoeften van de allochtone medemens. In deze scriptie zal aandacht geschonken worden aan specifieke behoeften van niet-westerse allochtonen ten aanzien van recreatieve voorzieningen. Hierbij zal niet worden uitgegaan van aanpassing, maar er zal puur gekeken worden naar de wensen en behoeften die er onder de niet-westerse allochtonen zijn. Dit met dien verstande dat het multiculturele aspect van de samenleving meer kans krijgt om tot uitdrukking te komen. Tevens wordt gekeken welke rol de recreatieve participatie speelt bij het al dan niet bevorderen van de (sociale) integratie. Beeldvorming is hierbij een belangrijk verschijnsel. Het bepaald hoe wij tegen niet-westerse allochtonen aankijken en hoe zij ons zien. In een multiculturele samenleving met allerlei verschillende mensen en diverse culturen kunnen deze beelden immers grote gevolgen hebben in hoe wij in de Nederlandse samenleving met elkaar omgaan. De literatuur en de interviews maken inzichtelijk dat er een opvallend verschil waarneembaar is tussen de Nederlandse manier van recreëren en de manier van recreëren door niet-westerse allochtonen. Dit omdat beide groepen aan de definitie ‘vrije tijd’ een hele andere betekenis toekennen. Daar waar de Nederlander vrije tijd ziet als de tijd waarover zij geen verantwoording hoeft af te leggen is vrije tijd in de ogen van niet-westerse allochtonen meer verweven met de normale dagbesteding. Een ander belangrijk verschil is dat er onder niet-westerse allochtonen meer in groepsverband wordt ondernomen en de activiteiten die ze ondernemen vaak seksegebonden zijn. Daar waar jaren geleden een drastisch verschil in recreatiegedrag tussen de niet-westerse allochtonen en Nederlanders was waar te nemen, vindt er bij de tweede en de derde generatie wel een verschuiving plaats. Beetje bij beetje begint het recreatiegedrag van niet-westerse allochtonen steeds meer op de Nederlandse manier van recreëren te lijken. Echter, feit blijft dat structurele kenmerken zoals inkomen en opleiding een belangrijke rol speelt wat betreft de maatschappelijke participatie. Gesteld kan worden dat hoe hoger het inkomen en met name de opleiding, hoe actiever men is in verschillende organisaties. Het verband tussen sociaal-economische (inkomens)-positie en de mate van maatschappelijke participatie verklaart de soms hardnekkige verschillen in participatiegraad. Dit maakt dat voor lagere economische strata er simpelweg financiële barrières voor deelname zijn. Dit tot gevolg hebbende dat de participatie tussen de niet-westerse bevolkingsgroepen en de autochtone Nederlanders niet op gang komt, waardoor de integratie in de Nederlandse samenleving bemoeilijkt wordt.
Description
Citation
Supervisor
Faculty
Faculteit der Managementwetenschappen