Beleidsvrijheid van de buurtsportcoach. Een onderzoek naar de invloed van de operationale ruimte op de beleidsvrijheid van de buurtsportcoach

Keywords
Loading...
Thumbnail Image
Issue Date
2020-04-30
Language
nl
Journal Title
Journal ISSN
Volume Title
Publisher
Abstract
De kracht van sport wordt steeds meer door de overheid erkend. Sport is een opzichzelfstaand doel, maar biedt ook veel mogelijkheden als middel om andere doelen te bereiken. Zo is de buurtsportcoach in het leven geroepen, om sport met een andere sector te verbinden. Een buurtsportcoach staat veel in direct contact met de burger. Hierbij kan de functie van buurtsportcoach worden getypeerd als een ‘street-level bureaucrat’ (slb). Kenmerkend voor een slb is dat deze over een zekere mate van beleidsvrijheid moet beschikken. Beleidsvrijheid wordt geformuleerd als iets tastbaar, iets waar grip op kan worden gehouden of wat door beleidsmakers gekaderd kan worden. In deze thesis wordt onderzocht of dat het geval is. Zijn het management en het beleid bepalend voor de mate van beleidsvrijheid of is de rest van de omgeving (operationele ruimte) hier ook op van invloed? Het doel van het onderzoek is inzicht verkrijgen in de operationele ruimte van de buurtsportcoach en de invloed hiervan op de mate van beleidsvrijheid, ten einde aanbevelingen te kunnen doen aan gemeenten voor het creëren van een gewenste werkomgeving met gecontroleerde beleidsvrijheid. De hoofdvraag die hierbij hoort, luidt: In hoeverre is de operationele ruimte van invloed op de mate van de beleidsvrijheid van de buurtsportcoach? Beleidsvrijheid is niet iets wat concreet door het management of in beleid wordt vastgelegd. Voor het kwalitatieve onderzoek zijn buurtsportcoaches van negen gemeenten geïnterviewd. De respondenten zijn allereerst gevraagd naar de mate van beleidsvrijheid die zij ervaren. Daarna zijn vragen gesteld over de operationele ruimte. Per factor of variabele van de operationele ruimte is onderzocht of er sprake is van een verlagend of verhogend effect op de mate van beleidsvrijheid. Allereerste is de factor ‘organisatie & management’ onderzocht. De organisatie kan zowel de gemeente als de tussenorganisatie zijn waarbij de bsc officieel in dienst is. Zo zijn de buurtsportcoaches van de gemeente Vught in dienst bij Sportservice Noord-Brabant, maar is het meeste contact met de gemeente Vught. Er is minimaal contact met Sportservice Noord-Brabant, waardoor de gemeente als het management wordt beschouwd. Ten tweede de factor ‘beleid’, hiermee wordt gedoeld op al het gemeentelijk beleid dat geldt voor de buurtsportcoach. Specifiek is de bsc gevraagd naar kennis omtrent doelstellingen, speerpunten, resultaatmetingen en helderheid van beleid. De derde factor die is onderzocht, is ‘middelen’. Onder middelen vallen financiële en personele middelen, en de beschikbare middelen voor kennis en persoonlijke ontwikkeling. De vierde factor is de ‘media’. De bsc is gevraagd of media van invloed zijn op zijn of haar beleidsvrijheid. Het gaat puur om de ervaring van de buurtsportcoach met deze factor. De vijfde factor is het ‘netwerk’ waarin de bsc verkeert. Hiermee worden de relevante partners bedoeld, waarmee buurtsportcoaches samenwerken, die niet onder de eigen organisatie vallen. Hiertoe behoren onder andere scholen, sportverenigingen en zorginstellingen. De ‘doelgroep’ van de bsc vormt de vijfde factor. De doelgroep bestaat in alle gevallen uit kinderen, maar ook volwassenen, ouderen, mensen met een beperking en werklozen worden door de buurtsportcoaches genoemd. De laatste factor is ‘collega’s’. Met collega’s wordt gedoeld op buurtsportcoaches werkzaam binnen dezelfde organisatie (of zelfs binnen hetzelfde team), en buurtsportcoaches van andere gemeenten. Uit de resultatenanalyse bleek dat alle factoren, op media na, van invloed zijn op de beleidsvrijheid van de buurtsportcoach. Afhankelijk van hoe de factor gekenmerkt wordt, heeft de factor een verlagend of verhogend effect op de mate van beleidsvrijheid. Zo geldt voor de factor ‘organisatie en management’ dat een lage mate van betrokkenheid leidt tot een hogere mate van beleidsvrijheid, en visa versa. De factor ‘beleid’ heeft een verhogend effect op de mate van beleidsvrijheid wanneer beleid onvoldoende bekend is bij de bsc, of onvoldoende duidelijk. Er is sprake van een verlagend effect op de mate van beleidsvrijheid indien de buurtsportcoach op de hoogte is van en zich laat sturen door doelstellingen en resultaatmeting. De derde factor is ‘middelen’. Voor alle onderzochte middelen (financiële, personele, en ontwikkelingsmiddelen) geldt dat bij onvoldoende aanwezigheid, de buurtsportcoach een lagere mate van beleidsvrijheid ervaart. Wanneer er voldoende middelen aanwezig zijn, zien de buurtsportcoaches kansen om hun keuzemogelijkheden uit te breiden. Middelen hebben dan een verhogend effect op de mate van beleidsvrijheid. Het netwerk van een buurtsportcoach is ook van invloed op de mate van beleidsvrijheid. Hierbij is de aanwezigheid van een netwerk de belangrijkste voorwaarde voor een verhogend effect. De keuzeruimte met het aantal handelingsmogelijkheden wordt groter, mits het netwerk niet te erg stuurt op deze keuzes. Volgens de buurtsportcoaches zijn er geen partners met een dominante houding. De doelgroep vormt een essentieel onderdeel van de operationele ruimte. Het feit dat de buurtsportcoach direct in contact staat met de burger, maakt dat de functie als street-level bureaucrat wordt beschouwd. Of de bsc nou in contact staat met kinderen, volwassenen of ouderen, de doelgroep heeft een verlagend effect op de beleidsvrijheid. Enkel sommige buurtsportcoaches geven aan dat kinderen een verhogend effect hebben op de mate van beleidsvrijheid, omdat ze boven de wensen van de kinderen gaan staan, of ervaren dat voor kinderen de keuzes die ze maken niet zo belangrijk zijn. De laatste factor is ‘collega’s’. De aanwezigheid van directe collega buurtsportcoaches maakt het mogelijk om ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren. In geen enkel geval leidde de betrokkenheid van collega’s tot een beperking van keuzemogelijkheden. De buurtsportcoaches vertrouwen in elkaars expertise. Daar waar de bsc een meer opzichzelfstaande functie is, is geen mogelijkheid tot leren. Echter heeft dit niet direct een verlagend effect op de mate van beleidsvrijheid. Indirecte collega’s, buurtsportcoaches van andere gemeenten, maken voor acht van de negen cases geen onderdeel uit van de operationele ruimte. Uit deze conclusies wordt een beknopt antwoord gevormd op de hoofdvraag: In hoeverre is de operationele ruimte van een buurtsportcoach van invloed op de mate van beleidsvrijheid? Samengevat komen de bevindingen op het volgende neer: de operationele ruimte is in alle gevallen van invloed op de beleidsvrijheid van de buurtsportcoach. Het effect van de verschillende onderdelen uit de operationele ruimte, op de beleidsvrijheid van de bsc, is afhankelijk van hoe de factor aanwezig is (welke kenmerken de factor heeft). Het is voor gemeenten relevant aandacht te besteden aan de omgevingsfactoren. Op deze manier kan er meer gecontroleerd met beleidsvrijheid worden omgegaan, wat de uitvoering van beleid ten goede zal komen. ‘Gecontroleerd’ houdt niet in: een lagere mate van of beperktere beleidsvrijheid. Het houdt in dat gemeenten bewustere keuzes kunnen maken over de mate van beleidsvrijheid die zij wenselijk achten bij een buurtsportcoach. In het laatste hoofdstuk worden aanbevelingen gedaan aan de gemeenten over het vormgeven van de operationele ruimte.
Description
Citation
Faculty
Faculteit der Managementwetenschappen
Specialisation