Abstract:
Om een bijdrage te leveren aan het ethisch-filosofisch debat over de oorsprong van antropocentrisme wordt in deze scriptie onderzocht in hoeverre Aristoteles’ leer antropocentrisch is. Hierbij wordt gebruikgemaakt van verschillende definities van antropocentrisme: ontologisch antropocentrisme, ethisch antropocentrisme en conceptueel antropocentrisme. In Aristoteles’ Physica, De anima en zijn belangrijkste biologische werken komt geen antropocentrisch wereldbeeld naar voren: levende wezens en natuurlijke dingen bestaan niet ter wille van mensen. Uit de ethische werken Ethica Nicomachea en Ethica Eudemia blijkt een ethisch antropocentrisme, voortkomend uit een conceptueel antropocentrisme door Aristoteles’ focus op zijn begrip van geluk. Ook uit de Politica blijkt een ethisch antropocentrisch wereldbeeld, wederom voortkomend uit conceptueel antropocentrisme, maar ditmaal door Aristoteles’ gebruik van het begrip rechtvaardigheid.