Abstract:
De vraag naar de wijsgerige en politieke erfenis van Paulus staat in de hedendaagse filosofie hoog op de agenda. In Il tempo che resta stelt Agamben dat Heidegger in zijn lezing van Paulus de gedachte ontwikkelt dat de toe-eigening van het oneigenlijke de grondtrek is van het menselijk bestaan. In zijn analyse van het religieuze leven waarvan Paulus getuigt, beschrijft Heidegger reeds de voornaamste kenmerken van de zijnswijze die hij in Sein und Zeit aanduidt als ‘eigenlijkheid’. Agamben betoogt daarentegen dat het religieuze leven van Paulus en zijn volgelingen zich niet kenmerkt door toe-eigening, maar door gebruik. In dit paper vergelijk ik Heideggers interpretatie van Paulus met die van Agamben. Ik leg uit dat Agamben, hoewel hij sterk door Heidegger is beïnvloed, in zijn commentaar een fundamentele kritiek ontwikkelt op Heideggers ideaal van een eigenlijke existentie.