Bio-energie in de Europese Unie : Een zoektocht naar mogelijkheden om de neveneffecten van bio-energie te beperken

Keywords
Loading...
Thumbnail Image
Issue Date
2011-08-12
Language
nl
Journal Title
Journal ISSN
Volume Title
Publisher
Abstract
Bio-energie is een van de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in de Europese Unie, dat zich als doelstelling heeft gesteld om 20% van de totale energieconsumptie uit hernieuwbare bronnen te laten komen. Meer dan de helft hiervan is afkomstig uit bio-energie. Echter, de productie van bio-energie gaat gepaard met ecologische en sociaaleconomische neveneffecten. Dit onderzoek ging op zoek naar manieren om de impact van deze neveneffecten te reduceren vanuit het gedachtegoed van ecologische modernisering. Het doel hiervan is een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het bio-energiebeleid in de Europese Unie. De theorie van ecologische modernisering beschrijft dat een ecologische rationaliteit terrein wint in onze samenleving. Dit betekent dat de centrale instituties, zoals de markt, de overheid en overige maatschappelijke actoren, beslissingen nemen met het doel om de ecologische impact van het menselijk handelen te reduceren. Technologische ontwikkeling speelt hierin een grote rol als oplossende factor. Uit het onderzoek blijkt dat bioenergie kan worden gezien als schoolvoorbeeld van ecologische modernisering, omdat technologie wordt toegepast om ecologische problemen het hoofd te bieden. De markt is hier de belangrijkste speler in het veld, waarbij de overheid een kader schept waarbinnen vrij gehandeld mag worden. In de Europese Unie komt het grootste deel van de hernieuwbare energie uit bio-energie. Ruim twee derde van de hernieuwbare energie (ongeveer 148.000 Mtoe) die in de Europese Unie wordt geproduceerd is afkomstig van bio-energie. De consumptie van bioenergie in de Europese Unie bedraagt ongeveer 151.000 Mtoe. Het verschil in hoeveelheden is te verklaren door importcijfers. De producten die het meest geïmporteerd worden zijn ethanol, grondstoffen voor biodiesel en houtpellets. De Europese doelstelling om 20% van de totale energievoorziening uit hernieuwbare energie te laten komen, heeft onvermijdelijk een groei in de vraag naar bio-energie als gevolg. Een groeiende vraag naar bio-energie gaat niet zonder gevolgen voor de mate waarin de neveneffecten ervan toenemen. Deze neveneffecten beslaan zowel ecologische als sociaaleconomische aspecten. Op ecologisch gebied heeft de productie van bio-energie impact op diverse variabelen, zoals luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, waterkwaliteit en biodiversiteit. Veranderingen in landgebruik, als gevolg van benodigde landbouwgrond, versterken de impact van bio-energie op deze elementen. De mate waarin de productie van bio-energie hierop een impact heeft, is in sterke mate afhankelijk van een aantal factoren. In de eerste plaats is het type gewas bepalend voor de mate van impact. Tweede generatie bio-energie (op basis van lignocellulose) vertoont de minste impact op zowel ecologische als sociaaleconomische aspecten. In de tweede plaats bepaalt de invulling van de productiemethoden voor een deel de mate van impact. Deze omvatten aspecten als de indeling van landbouwgrond, de mate van toepassing van chemicaliën en de gebruikte energiebron. In de laatste plaats hangt de impact van bio-energie af van lokale omstandigheden, bijvoorbeeld het lokale klimaat. Maatregelen met betrekking tot deze oorzaken kunnen helpen om de neveneffecten van de productie van bio-energie te reduceren. De maatregelen die de EU neemt om de neveneffecten te beperken krijgen vorm in de juridische kaders. Dit juridische kader zijn de richtlijnen. De richtlijnen dienen tot waarborging van de kwaliteit van zowel het milieu als sociaaleconomische omstandigheden bij de productie van bio-energie. Betreffende deze omstandigheden spreekt zij voornamelijk uit dat er richtlijnen voor nodig zijn om de productie van vloeibare biomassa duurzaam te laten verlopen. Deze richtlijnen, de zogenaamde duurzaamheidscriteria, proberen de impact van vloeibare biomassa te minimaliseren. Dit gebeurt door beperkingen van winning van grondstoffen van bepaalde gebieden. Aspecten die zij aan bod laat komen en die in deze thesis uitgediept worden zijn enerzijds ecologisch van aard, namelijk de impact van bio-energie door verandering in landgebruik, de impact op bosgebieden, biodiversiteit. Anderzijds zijn deze sociaaleconomisch van aard, namelijk de impact van bio-energie sociaaleconomische omstandigheden. Deze criteria krijgen in verschillende, recente, documenten vorm. Enerzijds krijgt dit vorm in de richtlijnen 2009/28/EG voor vloeibare biomassa. Anderzijds krijgt dit vorm in een in 2010 verschenen rapport dat gaat over de vaste biomassa en biogas. Opvallend is dat, na een analyse van de criteria en aanbevelingen in deze documenten, de sociaaleconomische omstandigheden amper worden uitgewerkt evenals de indirecte effecten ten gevolge van verandering in landgebruik. Bossen daarentegen krijgen een grote rol toebedeeld. Hieruit blijkt dat de Europese Unie voornamelijk de impact probeert te beperken zodat de koolstofvoorraden onder bossen intact blijven. Na een analyse van alle criteria is te zien dat de EU in haar aanpak gefragmenteerd te werk te gaat door de ecologische en sociaaleconomische thema‟s als afzonderlijk te beschouwen in plaats van verbonden. De conclusie van het onderzoek is dat ecologische modernisering in beperkte mate inzichten kan bieden waarmee de impact van de neveneffecten van bio-energie gereduceerd kan worden. Dit heeft te maken met het feit dat de theorie zich uitsluitend focust op ecologische aspecten in plaats van sociaaleconomische aspecten erbij te betrekken. Dit betekent niet dat sociaaleconomische aspecten niet aangepakt kunnen worden, want er blijkt dat dergelijke effecten eenzelfde oorzaak kunnen hebben. Een voorbeeld hiervan is de concurrentie met voedselprijzen, waarvan de oorzaak ligt bij het type energiegewas. Het Europese bio-energiebeleid is zeer gefragmenteerd in de zin dat het concentreert op specifieke thema‟s. Deze thema‟s kunnen slechts in beperkte mate rekening houden met de complexiteit van de neveneffecten van bio-energie. De aanbevelingen voor het Europese bio-energiebeleid omvat in de eerste plaats een sterkere nadruk op de ontwikkeling van tweede en derde generatie bio-energie. Ten tweede is het noodzakelijk het themabeleid te vervangen door een integraal beleid op basis van inzichten uit LCA studies. Hiermee kan tevens een certificeringssysteem opgezet worden. Tevens kunnen strengere randvoorwaarden gesteld worden aan alle vormen van bio-energieproductie. In het uiterste geval kan gedacht worden aan de overstap naar bio-energie uit afvalstromen of de toepassing van andere vormen van hernieuwbare energie.
Description
Citation
Supervisor
Faculty
Faculteit der Managementwetenschappen